Wetenschappers uit Singapore onderzoeken in hoeverre eerdere ervaringen bijdragen aan het verkrijgen van nieuwe informatie.
In dit digitale tijdperk worden kinderen online blootgesteld aan overweldigende hoeveelheden informatie, waarvan een deel niet is geverifieerd. Informatie wordt steeds vaker gegenereerd door niet-menselijke bronnen, zoals door AI aangestuurde taalmodellen. Naarmate kinderen ouder worden, is het vermogen om de betrouwbaarheid van een bron te beoordelen een belangrijke vaardigheid bij het cultiveren van kritisch denken.
Wanneer ze worden geconfronteerd met zowel mensen als robots tonen kinderen van drie tot vijf jaar selectief vertrouwen op basis van de nauwkeurigheid van de informant in het verleden. Volgens een onderzoek van de Singapore University of Technology and Design vertrouwen kinderen een onnauwkeurige menselijke informant meer dan een onnauwkeurige robotinformant.
Ze vertrouwen niet zomaar iemand om hen etiketten te leren; ze vertrouwen degenen die in het verleden betrouwbaar waren. Volgens de onderzoekers is deze selectiviteit in sociaal leren een weerspiegeling van het opkomende begrip van jonge kinderen over wat een goede (betrouwbare) informatiebron is. De vraag die op het spel staat is, hoe jonge kinderen hun intelligentie gebruiken om te beslissen wanneer ze moeten leren en wie ze kunnen vertrouwen.
In het onderzoek werden deelnemers van kleuterscholen in Singapore tussen de drie en vijf jaar oud, onder en boven de gemiddelde leeftijd van 4,58 jaar, opgesplitst in respectievelijk 'jongere' en 'oudere' groepen. Ze werden gekoppeld aan een robot of menselijke informant, die objecten zoals 'bal' of 'boek' nauwkeurige of onnauwkeurige labels gaf. De onderzoekers testten vervolgens of de identiteit van de informant (mens of robot) en de staat van dienst als betrouwbare informant en de leeftijd van het kind het vertrouwen van het kind in de informant beïnvloedden om dingen in de toekomst correct te labelen.
Tijdens het onderzoek kregen de deelnemers slechts één informant te zien en hun vertrouwen werd gemeten aan de hand van hun bereidheid om nieuwe informatie te accepteren. De humanoïde sociale robot Nao, die een mensachtige maar robotachtige stem heeft, werd gebruikt als robotinformant. Om de omstandigheden vergelijkbaar te houden, stemde de menselijke informant haar bewegingen af op die van de robot. Er zat ook een onderzoeker naast de deelnemer om de nodige vragen te stellen, zodat de deelnemer zich niet onder druk gezet voelde om het met de informant eens te zijn.
Uit het onderzoek bleek dat kinderen bereid waren nieuwe informatie te accepteren van zowel menselijke als robotinformanten die eerder nauwkeurige informatie hadden gegeven. Maar dat accepteerden ze niet van een potentieel onbetrouwbare informant die in het verleden fouten had gemaakt, vooral niet als de informant een robot was. Wat het leeftijdseffect betreft, meldden de auteurs dat jongere kinderen waarschijnlijk informatie van een onbetrouwbare mens accepteren dan een onbetrouwbare robot. Maar de wat oudere kinderen wantrouwden wezen informatie van een onbetrouwbare informant af, of dat nu een mens of robot was.
Deze resultaten impliceren dat jongere en oudere kinderen verschillende selectieve vertrouwensstrategieën kunnen hebben. Dat geldt vooral de manier waarop ze de betrouwbaarheid en identiteitskenmerken van informanten gebruiken bij het beslissen wie ze kunnen vertrouwen. Samen met ander onderzoek naar het selectieve vertrouwen van kinderen laat dit onderzoek zien dat, naarmate kinderen ouder worden, ze steeds meer kunnen vertrouwen op betrouwbaarheidssignalen om hun vertrouwensgedrag te sturen.
Uit eerder onderzoek is gebleken dat kinderen afhankelijk zijn van factoren als leeftijd, bekendheid en taal om erachter te komen of een informant betrouwbaar is of niet. Het kan zijn dat jongere kinderen meer op dergelijke identiteitssignalen vertrouwen dan op feitelijk bewijs. Naarmate ze ouder worden, leggen kinderen meer nadruk op 'wat je weet' dan op 'wie je bent' wanneer ze besluiten een informant te vertrouwen.
In het onderzoek werden de volgende vragen gesteld:
Het beantwoorden van deze vragen zal een perspectief bieden op de ontwikkeling van vertrouwen en sociaal leren bij kinderen die opgroeien naast verschillende informatiebronnen, waaronder sociale robots.
Dit onderzoek heeft aanzienlijke implicaties voor de pedagogie, waar robots en niet-menselijke onderwijsinstrumenten steeds meer in het klaslokaal worden geïntegreerd. Kinderen beschouwen robots tegenwoordig misschien niet zo betrouwbaar als mensen als ze niet veel met robots hebben samengewerkt. Naarmate kinderen echter meer in aanraking komen met slimme machines, kunnen ze geneigd zijn robots te zien als intelligente en betrouwbare bronnen van kennis.
Toekomstige studies zouden de selectieve leerontwikkelingstheorie kunnen verkennen buiten het bereik van het leren van woorden. Dat kan bijvoorbeeld betrekking hebben op het gebruik van hulpmiddelen, congruentie van emotionele expressie of domeinen zoals leren op locatie. Voorlopig hopen de onderzoekers dat hun bevindingen worden beschouwd in het domein van de ontwerppedagogiek.
Ontwerpers moeten rekening houden met de impact van waargenomen competentie bij het bouwen van robots en andere AI-gestuurde educatieve hulpmiddelen voor jonge kinderen. Het onderkennen van de ontwikkelingsveranderingen in het vertrouwen van kinderen in mensen versus robots kan richting geven aan het creëren van effectievere leeromgevingen. Daarbij kan er voor wordt gezorgd dat het gebruik van technologieën aansluit bij de zich ontwikkelende cognitieve en sociale behoeften van kinderen, aldus de onderzoekers.
De wetenschappelijke publicatie vindt u hier.
Foto: Singapore University of Technology and Design